Feeds:
Berichten
Reacties

Vanaf vandaag is Krakatau terug verhuisd naar www.krakatau.nl.

RECENSIE / Omdat ik ziek werd

‘nu we allebei dood zijn’ opent deze eh, mysterieuze bundel, is het rustig praten […] dicht bij het koelwater. / ik maak een grapje, je trekt nog / een tand uit ons losse geheugen’. Het is direct duidelijk dat deze bundel wel keuvelt., maar niet over ditjes en datjes. Het geheugen neemt de eigenschap van een tand over… hier staat duidelijk een boel op losse schroeven. Wie is er dood en wie ziek? Laten we het titelgedicht eens bekijken:

omdat ik niet van mensen hield, het gif van hun aanblik,
van de wildgroei van hun voelen, het afzicht van hun denken,
van hun zwijgen de kanker, hun spreken
de doodsdrift,
zocht ik steun bij de wreedheid van dieren.
ik hou van grazen en van aanvallen.
gras is mooi, bloed ook.
nergens vind je zulke prachtige strepen.

omdat ik ziek werd van mensen, van de aarzeling in hun daden,
de kern van alle denken,
zag ik films in een donkere kamer over de savanne, volume op nul.
geleidelijk deden mijn hersens hun zin.
mijn beterschap was niet van deze wereld.

Het begint tamelijk begrijpelijk; iemand heeft het gehad met de maatschappij, de oneerlijkheid, stuurloosheid. Hij zoekt puurheid en vindt die op de savanne, bij de wreedheid en genadeloosheid van de dieren, die in elk geval recht door zee is. Helder standpunt voor een dichter die de diffuusheid van de taal haat. Maar zijn eigen formulering is niet steeds zo direct: hij poneert dat de kern van alle denken met aarzeling te maken heeft. Dat is een diepe.

Merk op dat de woordvolgorde omdraait: gif van hun aanblik; wildgroei van hun voelen; afzicht van hun denken; en dan ineens: van hun zwijgen de kanker; spreken de doodsdrift (en niet: de kanker van hun zijgen, van hun spreken). De dichter dwingt de taal letterlijk de andere kant op.

Daarna ziet hij films in een donkere kamer OVER de savanne. Er staat geen komma tussen, dus die kamer is in zijn geheel boven de savanne, lijkt het. Het is een jagershut, een uitkijkpost. Hij moet daar stil zijn, en wat hij ziet is blijkbaar te ver weg om gehoord te kunnen worden. Door die beide omstandigheden lijkt de wereld onwerkelijk. Hij maakt zich los van de wereld, en dat doet iets met zijn gedachten. Maar wat, dat staat er niet. Escapisme? Waanbeelden? In elk geval is het een illusie, want uiteindelijk dient de beterschap dus gerelativeerd tot min of meer onmogelijk en in elk geval voorbij.

Nu begrijp ik de titel van de bundel beter: geschreven omdat de ‘ik’ ziek werd. Hij moest de taal in een andere vorm duwen, om het geklets en gezwam de baas te worden. Maar beter werd hij er niet van: in het slotgedicht lezen we hoe hij eieren voor zijn geld moet kiezen: ‘volwassenen heb je altijd als volwassenen willen zien / maar omdat ze zich met grote ogen / als kinderen bleven houden […] dreef je af naar een plek waar het nog ouderwets / kan vriezen als ook de radio // uitstaat.’ Meestal hoor je dat kinderen eerlijker zijn dan volwassenen, maar hier gaat het vast wederom om onnadenkendheid.

Het wordt koud als er gezwegen wordt. De taal is dus toch ook een warm bad, hoe onecht soms ook. Bovendien is er geen alternatief, fluistert de moeder, die hem terugjaagt (ja, een echo van de savanne) naar het leven dan: ‘omdat je […] nergens beter bent.’ Een dubbelzinnige slotzin van een bundel die dan wel geen genezing biedt, maar ons wel vanuit een observatiepost onze talige wereld laat bezien. Sterk spul.

Hanz Mirck

Omdat ik ziek werd
Bart Meuleman
Uitgeverij: Querido
ISBN: 978 90 214 3457 5
Prijs: € 16.95

Nu het hart uiteindelijk
niet anders kan dan volgen,
heb ik je in tijden niet gezien.

Ik wilde niet verder kijken
dan mijn neus langer werd
bij elk losgeknoopt einde.

In oude dromen trok je
aan touwtjes om mijn knoestje
me langs je vrijers’ lijken.

Durf ik jou onder ogen komen,
na je zoveelste misschien
moest ik liever kwijt dan rijk.

Nu hartstochtelijk verwijten
tot tochten is verworden,
zou ik me warmen komen mogen.

Laten we besluiten dat er niets aan de hand is,
dat jouw gezicht, mijn gezicht, de hele waarheid zijn.

Laten we besluiten dat deze lichtval een fijnbesnaard jasje is,
dat het onze namen draagt en elke jury plat krijgt.

Laten we besluiten dat deze wijn iets magisch heeft,
dat ze onze gedachten vertraagt, de eeuwigheid binnenleidt.

Laten we besluiten dat jouw hals, mijn hals, iconisch zijn,
dat ze met hun slankheid iedereen tot waanzin kunnen drijven.

Laten we besluiten dat al deze besluiten door twee verliefden
in een handomdraai te besluiten zijn,

dat een kraakheldere formule ons hiernaartoe bracht,
in een ongenaakbare staat waaraan we ons, als eerbetoon, laven,

dat we ons afkeren van die formule met de laatste
toerekeningsvatbare druppel bloed in ons hachje:

‘Jou berekenen? Ja, doeiiiiii!’

Een inhoudelijk beperkte reactie op een inhoudelijk beperkte bespreking.

De dichter T. van Deel is bijna officieel bejaard, volgend jaar wordt hij 65 en daarmee is hij overduidelijk van een andere generatie dan ik (geboren in het mooie wijnjaar 1975). Het feit dat hij bijna van zijn ouderdomspensioen kan genieten – hij nog wel – belet hem niet het schrijven van recensies, misschien met artritis in de vingers en een vers kopje kruidenthee naast het toetsenbord, maar goedgemutst en strijdvaardig. Zo heeft Thee zelfs de goedheid gehad om een korte bespreking te fabriceren voor NBD (na te lezen voor iedereen met een account op mijneigenbibliotheek.nl) over de bloemlezing Meesterwerk die ik samenstelde, waarin zoals Thee het omschrijft: ‘jonge, min of meer beginnende dichters […] reageren, in poëzie, op een gedicht van iemand die zij als een meester in het vak beschouwen.’ Hij begint zijn bespreking met een citaat van Hugo Claus: ‘Wij schrijven boeken nadat wij boeken gelezen hebben, nietwaar?’ Een citaat dat hij al reeds eerder gebruikte in zijn essay ‘Kritiek op critici’ en in zijn recensie ‘Blank voorhoofd, dito blanco facie, genre beau op jaren’ over Uit het oog van Jacq Vogelaar. Ik wil hem echter niet betichten van gemakzucht, dat vind ik te gemakkelijk.

Thee vindt het in zijn 189 woorden tellende bespreking jammer dat de samensteller de conclusies overlaat aan de lezer. Hij vindt dat ‘een tikkeltje gemakzuchtig misschien en ook niet getuigend van veel behoefte aan analyse.’ Uit zo’n opmerking spreekt de behoefte van de oudere generatie om de Parnassus te bestormen, om vadermoord te plegen, om zichzelf te profileren met dikdoenerij en theorieën die geen houtsnijden of standhouden, maar vooral bedoeld zijn om stof op te doen waaien. Want stof doen opwaaien voor al je 64 lezers is het belangrijkste wat er bestaat. Niesen is soms net zo lekker als klaarkomen. Ik heb die profileringsdrang in het geheel niet. Ik laat me niet het verwachtingspatroon van een verstofte dichter opleggen. Voor je het weet ben je de dichter die bekend staat om zijn werk over eksters, oude dames en slakjes die langs de wand van het aquarium “slijmen”. Hatsjie, iemand nog kruidenthee?

Dat ik geen conclusies trek heeft niets met gemakzucht te maken. Ik laat liever eenieder voor zichzelf denken. Waarom zou ik voor iemand de lol van het gedichten lezen bederven met gezaghebbende, doodlopende analyses? Er is hier dus sprake van een – zij het ongewilde – klassieke generatiekloof tussen Thee en mij.

Dat wij vele jaren (lichtjaren?) van elkaar verwijderd zijn blijkt eens te meer uit het feit dat Thee schijnbaar niet met internet om kan gaan, want waarom zou je anders schrijven dat de uitgave aan belang zou winnen door een korte toelichting van de dichters en een bibliografisch aanhangsel? Het internet staat vol met die gegevens. Even de naam van de gewenste dichter bij Google intypen, op de entertoets drukken, et voilà. Wel even controleren of de naam correct gespeld is, dus niet Tsaed Bruinja en M.G. Sieger. Ik zal hem niet betichten van gemakzucht, dat vind ik te gemakkelijk. Laten we het op de artritis houden. Nog een kopje slappe thee?

Daniël Dee

De lucht van mengsmering
die mij
– ik op de fiets –
passeert
ruikt altijd nog naar school
naar blauw metaal en chroom
vet en olie in verbranding
en de spanning
van de dagelijks groeiende verwachting
verhit
de passerende lotgenoten

Onderweg passeren
glinsterende meisjes
en ijdelheid der ijdelheden
elkaar
in een zomeravondzonnetje

Zacht piesend sta ik in het donker gras
met mijn hoofd hoog in de lucht
van ster naar sterrenbeeld verdwijn ik
met beide benen op de grond geschraagd
in een herinnering, ongekend in plaats en tijd
in weerwil van de koude nacht en
de afgelopen dag met brandende ogen
onzichtbaar buiten het licht van straatlantaarns
vergroot zich alles om mij heen
het een het ander verdrukkend en verdrijvend
in de verte verdwijnt de laatste trein in
alle richtingen met de snelheid van geluid en
zo vertrouwd als waarmee vandaag in stilte weer
tot verleden is verklaard
verscholen sta ik in de open lucht
en houd in een moment, zolang het duurt
mijn leven tot hier in mijn hand

zij komen bij vlagen
meestal onverwacht
alsof er onder de vloer
muisstil wordt verhuisd
tot waar ik bodem raak

strijkende snorren
krassende nagels
zwijgende staarten

duizenden minstens
en allemaal wit
met bloedrode ogen
volgen zij telkens
het gepiercet patroon

via tenen en kuiten
naar binnenkant dij
de knagende tandjes
weg tussen lippen

in de moestuin
tussen spade en klomp
met het zakmes

haar fileren tot de laatste graat
daarna
de rekbare huid als een panty
trekken om zijn aubergine

zorgvuldig beraamd
uitgebeend gebracht